-
1 avance
avance [aavãs]〈v.〉♦voorbeelden:1 une heure d'avance • een uur voorsprong, te vroegla belle avance! • wat schiet ik(, jij, hij enz.) daarmee op!prendre de l'avance • vooruitlopenà l'avance • van tevoren, vooraf, vooruitd' avance • van tevorenmerci d' avance • bij voorbaat dankêtre en avance • te vroeg zijnêtre en avance sur l'horaire • voor zijn op het tijdschemaêtre en avance d' une heure • een uur te vroeg zijnpar avance • van tevoren1. f1) voorschot2) voorsprong2. avancesf plavances, toenaderingspogingen -
2 avancé
avance [aavãs]〈v.〉♦voorbeelden:1 une heure d'avance • een uur voorsprong, te vroegla belle avance! • wat schiet ik(, jij, hij enz.) daarmee op!prendre de l'avance • vooruitlopenà l'avance • van tevoren, vooraf, vooruitd' avance • van tevorenmerci d' avance • bij voorbaat dankêtre en avance • te vroeg zijnêtre en avance sur l'horaire • voor zijn op het tijdschemaêtre en avance d' une heure • een uur te vroeg zijnpar avance • van tevorenadj2) hoogontwikkeld, geavanceerd4) licht bedorven, overrijp5) vroegrijp -
3 avant
avant1 [aavã]〈m.; ook bijvoeglijk naamwoord〉1 voorkant ⇒ voorstuk, voorste deel3 voorhoedespeler ⇒ aanvaller, spits♦voorbeelden:asseyez-vous à l'avant • gaat u voorin zitten→ traction————————avant2 [aavã]〈bijwoord; ook bijvoeglijk naamwoord〉1 van tevoren ⇒ eerder, eerst♦voorbeelden:1 d' avant • ervoor, daarvoorplus avant • steeds verder, meeren avant • naar voren, vooruit, voorwaartsse mettre en avant • zich op de voorgrond plaatsen→ marche————————avant3 [aavã]〈 voorzetsel〉1 voor♦voorbeelden:1 avant cela • daarvooravant peu • binnenkortne faites rien avant d' avoir reçu ma lettre • doe niets voordat u mijn brief ontvangen hebt, alvorens mijn brief ontvangen te hebben1. m1) voorkant2) voorhoede, front3) aanvaller, spits2. adjvoorste, voor-3. adv1) van tevoren, eerder, eerst2) vooraan, vooruit, voorwaarts4. prép 5. avant deprép6. avant queconj -
4 déjà
déjà [deezĵaa]〈 bijwoord〉1 al ⇒ reeds♦voorbeelden:→ ores¶ comment s'appelle-t-il déjà? • hoe heet hij ook al weer?adv1) al, reeds2) van tevoren -
5 préalable
-
6 main
main [mẽ]〈v.〉1 hand ⇒ handbreedte, voorhand3 haak ⇒ handvat, ring♦voorbeelden:1 la main sur la conscience • met de hand op het hart, eerlijkde main de maître • met meesterhandà main armée • gewapenderhandmettre la dernière main à qc. • de laatste hand aan iets leggen(à) main droite, gauche • (naar) rechts, linksavoir la main ferme • gezag hebbenavoir la haute main sur qc. • ergens de lakens uitdelenavoir la main heureuse • geluk hebbenil a la main leste • hij heeft zijn handen los zittendessin à main levée • tekening uit de losse handavoir les mains liées • met handen en voeten gebonden zijnde longue main • sedert lang, lang van tevorenun article préparé de longue main • een artikel waar lang aan gewerkt isne pas y aller de main morte • er flink op los slaan; overdrijvenà pleines mains • overvloedigavoir la main prompte • losse handen hebben, er gauw op los slaanpolitique de la main tendue • verzoeningspolitiekavoir les mains vides • met lege handen staanbattre des mains • klappen, applaudisserenchanger de main • van eigenaar verwisselendemander la main d'une jeune fille • de hand van een meisje vragendonner la main à qn. • iemand helpense faire la main • zich oefenenun tricot fait main • een handgebreid vestflanquer la main sur la figure à, de qn. • iemand een klap in zijn gezicht gevenforcer la main à qn. • iemand voor het blok zettenjoindre les mains • de handen vouwenlever, porter la main sur qn. • iemand (gaan) slaanmettre, prêter la main à qc. • iets ondernemen, aan iets werkenmettre la main dessus • in beslag nemen, aanhoudenmettre la main sur qc. • de hand op iets leggen, iets terugvindenmettre la main sur qn. • iemand arresteren; iemand terugvindenen mettre sa main au feu • zijn hand ervoor in het vuur stekenpasser la main dans le dos de qn. • voor iemand kruipenperdre la main • z'n vaardigheid kwijtrakenl'affaire va vous péter dans la main • de zaak zal als een zeepbel uit elkaar spatten, zal volledig de mist in gaanporter la main sur qn. • iemand een klap gevenprendre qn. la main dans le sac • iemand op heterdaad betrappenserrer la main à qn. • iemand de hand drukkentendre la main • bedelenen venir aux mains • handgemeen worden〈 sport en spel〉 il y a main! • hands!haut les mains! • handen omhoog!〈 figuurlijk〉 haut la main • zonder enige moeite, met glansfrein à main • handremtomber aux, entre, dans les mains de qn. • in iemands handen vallend' une main • met één handmanger dans la main de qn. • uit iemands hand eten, tam zijnmarcher la main dans la main • hand in hand lopen; 〈 figuurlijk〉 in volledige overeenstemming handelende la main à la main • onderhands, ‘in 't handje’de première main • uit de eerste handtravailler de ses mains • met zijn handen werkenêtre en bonnes mains • in goede handen zijnmener un cheval en main • een paard bij de toom leidence livre est en main • dit boek is uitgeleend, in gebruikprendre en main qc. • iets ter hand nementenir en main la situation • de toestand in de hand hebbenentre les mains de qn. • in iemands handen, onder iemands hoedemener par la main • met de hand leidense prendre par la main • zich vermannensous main • onder(s)hands, heimelijkje n'ai pas mon dictionnaire sous la main • ik heb mijn woordenboek niet bij de handmain courante • trapleuning, zeerelingmain de toilette • washandjefaire main basse sur qc. • iets achteroverdrukkenjouer à (la) main chaude • blindemannetje spelen〈 informeel〉 c'est du cousu main • dat is te gek, dat is puik, áfpremière main • eerste naaisterf1) hand2) handbreedte3) poot, klauw4) handvat5) boek papier [25 vel]6) handschrift -
7 libre
libre [liebr]1 vrij ⇒ onafhankelijk, zelfstandig5 vrij(moedig) ⇒ ongedwongen, los6 vrijpostig ⇒ al te vrij, los♦voorbeelden:enseignement libre • bijzonder onderwijsentrée libre • gratis toeganggarder l'esprit, la tête libre • vrij van dwang, zorgen, vooroordelen blijvenmer libre • ijsvrije zeelibre de 〈+ zelfstandig naamwoord〉 • vrij van, zonderêtre libre de 〈+ onbepaalde wijs〉 • vrij zijn te, het recht hebben teil vous est libre de, libre à vous de • het staat u vrij teadj1) vrij2) onbezet3) ongedwongen, los -
8 préliminaire
préliminaire [preeliemiener]1 vooraf(gaand) ⇒ 〈 bijvoeglijk naamwoord ook〉 inleidend, voorbereidend ⇒ 〈 bijwoord ook〉 van tevoren, eerst♦voorbeelden:adjinleidend, voorbereidend -
9 anticipation
anticipation [ãtiesiepaasjõ]〈v.〉♦voorbeelden:anticipation de paiement • vervroegde betalingpar anticipation • bij voorbaat, van tevoren -
10 a priori
-
11 au préalable
au préalablevan tevoren, eerst -
12 d' avance
d' avance -
13 de longue main
de longue mainsedert lang, lang van tevoren -
14 par anticipation
par anticipationbij voorbaat, van tevoren -
15 par avance
par avance -
16 préformer
-
17 préméditer
-
18 à l'avance
à l'avancevan tevoren, vooraf, vooruit
См. также в других словарях:
Gerrit Vreeken — Gerard (Gerrit) Vreeken (* 20. Januar 1923 in Den Haag; auch Gerrie Vreeken, Nachname auch Vreken geschrieben) ist ein ehemaliger niederländischer Fußballspieler. Biografie Vreeken, Sohn eines Bäckers aus Den Haag, spielte in den 1940er Jahren… … Deutsch Wikipedia
Gerard Vreeken — Gerard „Gerrit“ Vreeken (* 20. Januar 1923 in Den Haag; auch Vreken geschrieben) ist ein ehemaliger niederländischer Fußballspieler. Vreeken spielte in den 1940er Jahren für den Haager Verein ADO, mit dem er 1942 und 1943 Meister wurde. Während… … Deutsch Wikipedia
Gerrit Vreken — Gerard „Gerrit“ Vreeken (* 20. Januar 1923 in Den Haag; auch Vreken geschrieben) ist ein ehemaliger niederländischer Fußballspieler. Vreeken spielte in den 1940er Jahren für den Haager Verein ADO, mit dem er 1942 und 1943 Meister wurde. Während… … Deutsch Wikipedia
Vreken — Gerard „Gerrit“ Vreeken (* 20. Januar 1923 in Den Haag; auch Vreken geschrieben) ist ein ehemaliger niederländischer Fußballspieler. Vreeken spielte in den 1940er Jahren für den Haager Verein ADO, mit dem er 1942 und 1943 Meister wurde. Während… … Deutsch Wikipedia